Toneel


Toneelvereniging De Vrije Spe­lers
Naast al deze activiteiten ging zijn grote liefde echter toch vooral uit naar het toneel en de muziek. De basis voor zijn belangstelling voor het toneel werd reeds in Uden gelegd waar pater Linnebank hem blijkbaar enthousiast heeft gemaakt voor het toneel. Op het college werd veel gespeeld, met name tijdens de Kerstvakantie , die men immers ter plaatse moest doorbrengen. Dan was het veertien dagen achtereen acteren in voordrachten, kluchten en zelf bedachte dramatische verzinsels. Zijn eerste rol was die van een paleiswachter. In dat stuk moest de vredespijp worden gerookt. Een zalig moment voor alle deelnemers, want voor de studenten gold toen een strikt rookverbod. Soms kwam men tot rare combinaties. Naast zware werken van Vondel als “Lucifer” en “Joseph in Dothan” waagde men zich aan de gekste eigen teksten. Eenmaal schreef Martin Rongen een klucht met de titel “Haec dies quam fecit Dominus” (“Deze dag die God heeft gemaakt”). Hij moest er prompt voor op het matje komen bij de rector. Resultaat: een flinke reprimande omdat hij een kerkelijke tekst had misbruikt. In Uden werd de Oirlose student ook belangstelling bijgebracht voor de muziek. Aldus kwam hij later, priesterstudent af, met een grote liefde voor de schone kunsten in zijn geboorteplaats terug. Daar vroeg de zangvereniging “Ons Genoegen” hem lid te worden, niet zozeer vanwege zijn vocale kwaliteiten, maar omdat de toneelafdeling van “Ons Genoegen” een klassiek gevormde jonge man best kon gebruiken. Rongen bleef lid tijdens zijn hele kweekschooltijd. In de vakantie besteeg hij in Oirlo het podium van eierkisten om zijn aandeel te leveren in het onderrichten en vermaken van het publiek. Zijn eerste hoofdrol kreeg de nieuweling in “Het hoogste Goed” geschreven door Louis Haver. Het stuk behandelde……. het gemengde huwelijk: een thema dat voor het Katholieke Oirlo uiteraard geen enkele actualiteit bezat.

Achter een stevige pot bier kon het volk niettemin vernemen, dat er van zo’n huwelijk alleen maar grote ongelukken kwamen. En, hoewel een aangelegenheid voor man en vrouw, werd deze materie alleen door heren uitgebeeld. Zo wilde de tijd het immers!

In America was het al niet anders, toen de Oirlose smids-zoon daar in 1923 lid werd van de zangvereniging “St. Caecilia”. Aan het zangkoor, dat later de fanfare werd, was een toneelafdeling verbonden. Deze verzorgde al vanaf 1914 zogeheten komische voordrachten, teneinde eenmaal per jaar de kas van het koor op peil te brengen. De jaarlijkse toneelavonden (veelal concerten genoemd) vonden plaats in café Van Helden: ook hier speelden de acteurs op eierkisten. Een varkenshok diende de acteurs tot kleedlokaal, maar – accommodatie of niet – de publieke belangstelling was zo groot, dat men nooit op zondag speelde, omdat het dan te druk zou worden! Het hoofd der school, meester Doenssen, was indertijd regisseur. Na diens vertrek in 1925 werd Martin Rongen voor deze functie bereid gevonden. In 1925 maakte Ron­gen er een zelfstandige toneelafdeling van; “De Vrije Spe­lers” genaamd.

Hij lanceerde meteen “Het hoogste Goed”, dat in Oirlo zo’n succes had geoogst. Dat was bij gelegenheid van de opening van de bondszaal in 1925 in America. Weldra werd de toneelvereniging befaamd in geheel Noord-Limburg. Appellerend aan de grote na-oorlogse gemeenschapszin liet Rongen in 1945 van een vuilnisbelt een openluchttheater maken; een belangrijk gedeelte van de Americaanse bevolking kwam er twee middagen per week gratis werken. In 1947 werd dit openluchttheater vrijwel geheel gerenoveerd. Het werd een uitzonderlijk mooi theater met zo’n 500 zitplaatsen.

De baten van het eerste openluchtspel (in 1945), “De schamele straatzanger” genaamd, waren voor de wederopbouw van de kerk, die gehavend uit de oorlog was gekomen; er kon een bedrag van 7000 gulden aan meneer pastoor worden geschonken.

De eerste opvoering in het Openlucht Theater was des te opmerkelijker omdat er voor het eerst gemengd werd gespeeld. Dat had trouwens nog heel wat voeten in de aarde gehad. In het spel moest een Mariarol worden vertolkt en omdat de opbrengst voor de wederopbouw van de kerk was, dacht Martin Rongen dat hij die rol wel door een vrouw mocht laten spelen. Dit leverde een groot conflict op met pastoor Janssen en de ruzie liep zó hoog op dat Mgr. Féron, de vicaris-generaal van het bisdom Roermond, er aan te pas moest komen. Uiteindelijk moest pastoor Janssen onder druk akkoord gaan. Wel werd bepaald dat de actrice (Coba Droog) in geen geval tegelijk met de mannen mocht repeteren; zij moest haar rol thuis instuderen. De persoonlijke interventie van Mgr. Féron leverde een blijvende doorbraak op voor het gemengde toneel. Zo begon de emancipatie van de vrouw op de planken en niet alleen America, maar de hele regio profiteerde daarvan. Veel Noord-Limburgers zullen zich uit die jaren nog titels herinneren. “De Zwarte Plak”, naar de roman van Toon Kortooms, werd (in 1949) dertien keer opgevoerd in de bondszaal; bij de laatste opvoering moest men nog 350 mensen teleurstellen. Het kwam voor dat entreekaartjes op de “zwarte markt” 25 gulden opbrachten. En wie kent niet meer de zaalstukken  Zondvloed (1950), De Haven (1951), Springtij (1954), Het Lokkende Leven (1955) en Koning Kasperke (1955).

Onder regie van Martin Rongen vonden vijf grote openluchtspelen plaats: De Schamele Straatzanger (1945), Dorp in Onrust (1947), Regina (1949), De Gouden Helm, geschreven door Piet Vermeltfoort uit Venray (1951 en 1952), dat vanwege het grote succes twee achtereenvolgende jaren totaal tien keer werd opgevoerd en Den Vogel af (1954) van pater Ivo van Dinther.

Uit heel de omtrek kwamen de mensen, zelfs op boerenkarren. Rongen sjouwde het land af voor grammofoonplaten met passende achtergrondmuziek en paste regelmatig Bengaals vuur toe. Hij werkte zaalstukken om voor de openlucht. Hij breidde de rolbezettingen uit tot 60 á 70 man. Vele jaren lang hebben “De Vrije Spelers” ongekende popu­lariteit gehad.

Zie ook: www.devrijespelers.nl


Secretaris Werkverband Katholiek Amateurtoneel in Limburg.
De kwaliteiten van de regisserende onderwijzer van Ame­rica hadden intussen ook de aandacht getrokken van de vakmensen in Limburg, en daarbuiten. Voor de oorlog werd hij al bestuurslid van de Limburgse Amateur Toneel Unie (LATU), die hij samen met Jef Schillings uit Hulsberg had opgericht. Deze afdeling, later de NATU (Nederlands Amateur Toneel Unie), gaf het maandblad “Wij spelen” uit. Zodra de bevrijding een feit was, maakte de reeds genoemde Mgr. Féron Martin Rongen warm voor een reorganisatie van het amateurtoneel op katholieke grond­slag. Zo ontstond in Limburg, dankzij onder meer de Ame­ricaanse onderwijzer, de Limburgse W.K.A.-afdeling (Werkverband Katholiek Amateurtoneel). Rongen werd direct tot secretaris benoemd, een functie die hij zeer vele jaren heeft vervuld.

Samen met pioniers als de priester doctorandus Rob Salomons, muziekdocent aan onder andere het groot seminarie te Roermond, en de journalist Albert Welling trok hij bijna avond aan avond door heel Limburg om propaganda te maken voor zijn W.K.A.

Bij het werkverband waren op een goed moment zo’n honderd Limburgse verenigingen aangesloten. In samenwerking met professor Jac Janssen – toenmalig kringvoorzitter van het W.K.A. – werd het missietoneel ingevoerd. Ook hier beleefde Rongen de grote opbloei. Hij organiseerde zelf de zogenaamde Genesiusdagen in de kring Horst-Venray, provinciale toneeldagen en -weekenden, eenakterwedstrijden, regie- en spelerscursussen, landjuwelen, regionale en provinciale toneelwedstrijden. Menigmaal fungeerde hij daarbij als supervisor en jurylid. Met niet aflatende ijver bleef hij zich inzetten voor het toneel. Later, toen de televisie zijn intrede deed, “zakte” de belangstelling voor het toneel enigszins, maar Meester Rongen was ervan overtuigd dat dit slechts tijdelijk was. Er zou een heropleving en vernieuwing komen: “Het volk heeft immers het toneel nodig.” Meester Rongen speelde in zijn toneelstukken het liefst pastoorsrollen. Hierin kon hij kennelijk het duidelijkst tot uitdrukking brengen wat hem wellicht toch steeds, zij het onbewust, heeft beziggehouden: geestelijke waarden tel­den voor hem zwaarder dan materiële.

Martin Rongen heeft in America, in de Peelstreek, in heel Limburg mede gestalte gegeven aan een cultureel ontwik­kelingsproces dat tienduizenden een zinvolle vrijetijdsbe­steding heeft gegeven. Hij legde daarvoor in zijn eigen woonplaats de basis met onvergetelijke initiatieven en ideeën, zoals de al eerder genoemde openluchtspelen, waar tenslotte mensen uit heel Noord-Limburg en Oost-Brabant op af kwamen.

Uit dit soort activiteiten ontstond Rongens vriendschap met bekende figuren uit de toneelwereld als Jacques Schreurs van het missiehuis uit Stein (bekend van de televi­sieserie “Dagboek van een herdershond”), Ivo van Dinther, Herman de Man, Jan Staal, Ton Lutz, Gabriël Bekkers, André van den Heuvel en Jo van de Ven (toneelregisseurs) en Jan Grosfeld en binnen de muziekwereld professor Henk Badings en Otto Ketting.

Zijn huis fungeerde tevens als uitgeverij en distributiecen­trum voor het missietoneel. Grote voorraden toneelboek­jes waren bij hem thuis opgeslagen. Voor deze boekjes werd op de radio reclame gemaakt tijdens het katholieke nieuws dat enkele keren per week door de K.R.O. werd uitgezonden: “Missietoneel, Contactadres: M. Rongen, Putweg 13 in America.”

Samen met professor R. Salomons werkte hij het idee uit om landelijke prijsvragen uit te schrijven voor goed toneel over de missie. Deze prijsvragen werden de springplank voor een auteur als Jan Naaijkens die met “Het Zout der aarde” de eerste prijs won.

Hieronder een fotogalerij met diverse foto’s uit de acteercarrière van Meister Rongen.

 

Download alle foto’s van deze website (167MB)